“Taal is wat mensen echt nodig hebben”
“Toen Wilders ineens heel erg opkwam, dacht ik: nu moet ik even tegengas geven.” Ankie werkt als vrijwilliger in het taalcafé Assen en begeleid mensen die Nederlands niet als eerste taal hebben. “Hoewel het hier nooit over politiek gaat. Of over religie trouwens. Dat vermijden we. Het gaat erom dat je gezellig met elkaar bent.”
Op een zonnige donderdagochtend druppelen de mensen het taalcafé van De Nieuwe Kolk in Assen in. Al gauw zitten er ongeveer 40 mensen verspreid over de tafels. Het taalcafé is een plek waar mensen op een laagdrempelige manier Nederlands kunnen oefenen. Gewoon aan tafel, met een kop koffie. “Iedereen kan gewoon binnenlopen. Mensen kunnen koffiedrinken, meedoen of weer gaan wanneer ze willen.”
De groep is heel divers. “Tot januari kwamen er vooral Syriërs, vooral mensen uit het AZC. Maar ineens bleven ze weg. Waarom precies weten we niet, misschien zijn ze teruggegaan, of gedemotiveerd geraakt.” Inmiddels komen er ook Iraniërs, Irakezen, Eritreeërs, en mensen uit China. “Niet allemaal vluchtelingen hoor. Ook Chinezen die hier werken. Allerlei mensen dus.”
Tot haar pensioen was Ankie violiste, ook gaf ze hier les in. Tegenwoordig is ze vooral bezig met taal. “A0 is voor mensen die nog helemaal geen Nederlands spreken. A1 een beetje, en A2 redelijk goed. We delen ze op niveau in. Als dat niet klopt, sturen we ze naar een andere tafel.”Elke ochtend begint rustig. “Dan komen één of twee vrijwilligers bij een groepje zitten. Dat is iedere week verschillend.” De vrijwilliger brengt zelf een onderwerp mee. “Je moet wel iets aandragen. Je laat wat plaatjes zien en dan komt daar een gesprek over. Wat zien ze. En dan gaat het van de hak op de tak. Het is niet echt een les. Het gaat alle kanten uit eigenlijk.”
Wat je bespreekt hangt af van de groep. “Bij mannen werkt sport goed. Bij vrouwenis het lastiger het gaat vaak over de dokter of de markt. Vrouwen zijn toch wat meer geïsoleerd. Die komen minder bij elkaar. Ze komen weleens in een groepje bij elkaar, maar dan praten ze meestal Arabisch. Dat vinden ze gezellig. Maar om iets te leren, dat valt tegen.” Tegelijk leert zij er zelf ook van. “Er zijn bijvoorbeeld veel woorden in het Nederlands met verschillende betekenissen. Daar komen zij mee in de war. Dan denk ik: oh ja, dat is waar. Dat ben je dan zo gewend.”
“Persoonlijke vragen stel ik nooit. Ze komen wel eens met iets. En er is natuurlijk een hoop ellende op de achtergrond. Maar daar hebben we het ook niet over. Tenzij ze er zelf mee komen.” Als ik vraag welke eigenschappen een taalvrijwilliger nodig heeft, hoeft ze niet lang na te denken. “Geduld, improvisatie, luisteren.”
“Als je vraagt: waar kunnen we je mee helpen? Dan zeggen ze: de taal. Dat is wat mensen echt nodig hebben.” Ook andere organisaties bieden taallessen aan. “Het COA doet ook wel wat op het AZC. Maar als mensen eenmaal een huis hebben, dan spreken ze totaal nog niet goed hoor. Nee. Het blijft moeilijk. De uitspraak. De ‘ui’ en de ‘oe’. En al dat soort dingen.”
Maar het belangrijkste is misschien wel dat mensen hier leren om zich verstaanbaar te maken. Voor veel deelnemers is het een van de weinige plekken waar ze Nederlands oefenen met mensen buiten hun eigen kring. “Ze kruipen meestal bij elkaar. Mensen die dezelfde taal spreken. Maar ze moeten zich wel een beetje indelen op niveau. En als dat fout gaat, dan sturen we ze naar een andere tafel. En we wisselen ook van vrijwilliger, dat werk ook goed.
Hoewel ze haar eigen rol klein noemt, voelt het wel zinvol. “Heel klein. Maar je doet toch iets.” En op de vraag of ze het ook weleens lastig vindt, zegt ze zonder twijfel: “Nee. Ik zou niet weten wat ik lastig vind. Ik vind het altijd erg leuk.”