
Foto: Jeroen Kalshoven
Interview met Jeroen Kalshoven door Sophie de Groot
‘Een stratenmaker? Die heeft zijn best op school niet gedaan.’ Dit is hoe de gemiddelde Nederlander denkt. Hoe is dit vooroordeel er gekomen en hoe steekt een stratenmaker nou écht in elkaar? Om hier antwoord op te krijgen heb ik een oud-stratenmaker geïnterviewd.
‘Hoe ben je als stratenmaker beland?’
‘Dat kwam door mijn vader. Ik wilde niet meer naar school, maar ik kon ook niet thuis gaan zitten. Je kunt natuurlijk zonder diploma’s beginnen. Dan begin je met stenen sjouwen.’
‘Hoe lang heb je gewerkt als stratenmaker?’
‘Ik heb twee en een half jaar gewerkt als stratenmaker. Ik was zeventien toen ik begon.’
‘Wat vond je van je werk?’
‘Het was wel leuk, maar ook heel erg zwaar. Ik vind het heel erg leuk om buiten te werken. Wanneer het regende, stonden we altijd in de keet. Een soort kantine waar we stonden te kaarten en koffie dronken. De collega’s maakten het ook heel leuk. Het is natuurlijk wel heel zwaar werk. Je staat de hele dag te sjouwen. ‘s Winters, als het vroor, konden we geen straten maken, omdat de grond niet bevroren mocht zijn. Dan konden we thuis zitten, terwijl we wel betaald kregen.’
‘In welke zin denkt je dat je werk leerzaam is?’
‘Voordat ik stratenmaker was, had ik me er eigenlijk nooit zo in verdiept. Hoe alles gelegd, gemeten en berekend werd. Je staat er ook nooit stil bij, wanneer je gewoon over de straat loopt. Er komt natuurlijk best wel wat bij kijken. Ik heb wel waardering voor stratenmakers. Ik weet natuurlijk hoe zwaar en moeilijk het kan zijn. Tegenwoordig is het wel wat beter, omdat er machines worden gebruikt. De meesten redden daar de zestig niet. Dan zijn de rug en de knieën al lang op. Ze worden dan arbeidsongeschikt verklaard en gaan vervroegd met pensioen.’
‘Zouden anderen iets van je werk kunnen opsteken?’
‘Sommige mensen zouden wat meer waardering kunnen hebben. Als je niet je best had gedaan op school, dan kreeg je altijd te horen: ‘Word maar stratenmaker of vuilnisman’. Alsof iedere idioot dat werk zou kunnen doen. Het werk is niet zo simpel. Ik heb genoeg mensen zien komen en gaan die het na een week al niet meer volhielden.’
‘Die zal wel niet zijn best op school hebben gedaan, anders ben je geen stratenmaker, toch?’
‘Hoe reageren anderen wanneer je vertelt waar je werkt?’
‘Mijn familie maakte het niet uit. Mijn vader was al lang blij dat ik werkte. Mijn vrienden deden ook niet heel hoog opgeleid werk, dus dat was gewoon normaal.’
