Arend Roemers (20), derdejaars Pabo student uit Hengelo, ziet zichzelf zonder zorgen over het schoolplein van zijn oude basisschool rennen als hij terugdenkt aan zijn jaren daar. Hoewel het voor Arend allemaal op rolletjes liep in die tijd, weet hij ook dat het anders kan. Als stagiair op basisschool de Hunenborg kwam de term ‘sociale ongelijkheid’ snel ter sprake: “Daar werd mij de eerste dag al verteld dat zij alle subsidies die ze konden krijgen van de overheid ook krijgen”.

Wat heeft jou allereerst geïnspireerd om docent te worden in het basisonderwijs?

“Van jongs af aan heeft mijn opa lesgegeven in het basisonderwijs en dat vond ik altijd leuk om te zien. Daardoor is het balletje eigenlijk gaan rollen, want dat wilde ik ook graag doen. Ik vond het leuk om met kinderen te werken en te zorgen dat je kinderen kan helpen om eigenlijk verder te komen.”

Arend Roemers – Foto: Julia Vrielink

Zijn er momenten geweest in jouw basisschoolperiode dat ‘sociale ongelijkheid’ voor jou of andere kinderen in de klas een rol speelde?

“In mijn opleiding moeten we daar dus vrij vaak op terugkomen. Het enige wat ik eigenlijk nog echt heb onthouden, is dat ik lekker ging voetballen en dat ik er heerlijk doorheen vloog. Verder heb ik het ook niet slecht thuis. We konden altijd normaal eten en als ik bijvoorbeeld een nieuwe fiets nodig had, dan kreeg ik een nieuwe fiets. Er zat wel altijd een aantal leerlingen tussen waarvan ik nu achteraf denk: je woonde wel in een sociale huurwoning en dit verklaart waarom je minder vaak nieuwe kleding had, etc. Als kind heb ik dat helemaal niet door gehad. Deze leerlingen werden voor mijn gevoel ook niet achtergesteld door leraren, iedereen werd op alle gebieden hetzelfde behandeld voor mijn gevoel.”

Je loopt tijdens je studie natuurlijk ook stage. Heb je daar momenten in de klas gehad waarin je een bepaalde manier van ongelijkheid herkende?

“Heel erg inderdaad. Ik begon vorig jaar op een school in Hengelo genaamd ‘De Hunenborg’, deze school ligt hier in een vrij grote achterstandswijk, en daar werd mij de eerste dag al verteld dat zij alle subsidies die ze konden krijgen van de overheid (voor een armoede/achterstandsschool) ook krijgen. Ze zeiden daar bijvoorbeeld: “jij hebt het thuis moeilijk, jouw kind krijgt op school ontbijt”, allemaal van dat soort dingen. Ook zaten er op deze school veel kinderen waarvan de ouders een buitenlandse achtergrond hadden. De berichten naar ouders werden in het Nederlands naar hen verstuurd, maar hier werd wel een link aan toegevoegd die de tekst voor hen zou kunnen vertalen. Ik heb dus vrij veel van dat soort scholen gehad, en er wordt heel veel rekening mee gehouden.”

Heb je ook gemerkt dat er anders werd omgegaan met kinderen binnen deze kwetsbare groep?

“Er was een leerkracht die op dat moment voor die groep stond die helemaal geen rekening hield met een leerling, deze leerling heeft een ouder met een beperking. Het is mij verteld dat deze leerling voorheen heel lage verwachtingen heeft gekregen vanuit deze vorige leerkracht. Dat kind heeft een moeder met een verstandelijke beperking, dus als haar dit niet lukt is dat niet erg, werd er gezegd. Maar daarna was er een docent die er zo erg achteraan zat. Als het kind zei “ik kan het niet”, dan zei de docent “je gaat door totdat je het wel kunt, want je kunt het wel”. Aan het eind van het jaar heeft het kind een groei gemaakt, waarbij ze nu bijna hetzelfde niveau heeft als regulier onderwijs.”

In hoeverre denk jij, als jij later zelf in het werkveld aan de slag gaat, dat je eigen achtergrond invloed heeft op verschillen binnen een klas en hoe je daar mee omgaat?

“Ik vind het soms lastig om mezelf te verplaatsen in een kind dat het heel moeilijk heeft thuis. Ik kan me wel voorstellen hoe dat is, maar ik weet niet hoe dat voor dat kind is. Dat is altijd de truc, hoe voelt zo’n kind zich thuis. Ik had vorig jaar een meisje dat niet meer bij haar moeder woonde, want moeder was uit beeld met drugsproblemen en woonde ook niet meer bij haar vader want die had dezelfde problematiek. Dit meisje woonde bij haar oma en toen kreeg haar oma een ongeluk. Dat meisje zat toen in groep acht, dus nog echt een jong meisje. Toen was haar eerste reactie: “waar slaap ik vanavond, want oma slaapt in het ziekenhuis”. Toen was er wel echt een heel groot probleem.”

Op welke wijze ga jij op zo’n moment met de situatie om?

“Ik denk dat het heel simpel is, dat kind komt in pure paniek binnen. Dan is het eerste wat je probeert te doen is het kind rustig krijgen. Dan probeer je dat probleem zo snel mogelijk van het kind weg te halen. Je gaat daarna kijken naar ‘wat helpt jou nu op dit moment’. Achter de schermen is er toen gebeld met de gemeente en dat heeft dat kind niet door gehad. Dat is iets waarvan ik denk: dat zou ik zelf ook wel willen. Het kind hoeft daar namelijk niet over na te denken, die zorg moet weggehaald worden. Door afleiding te zoeken met het kind, komt zo’n kind, als alles geregeld is, weer helemaal zen en rustig terug.”

Wat vind je het allerbelangrijkste, als toekomstig leraar, om te betekenen voor een kind dat buiten de norm valt? “Met zo’n kind is het vaak heel makkelijk om gewoon plezier te hebben, dat een kind niet aan zulke momenten hoeft te denken. En af en toe is de truc om tijdens de informele momenten te vragen naar hoe het thuis is of hoe zij zich voelen in de klas. Dan denk ik dat je het kind heel makkelijk het gevoel geeft ‘je kunt bij mij terecht’ of ‘je mag alles zeggen wat jij wil’. Een heel veilig gevoel creëren is het belangrijkste wat er is.”

Foto: Arthur Krijgsman – Pexels